Logo
Artikel 7 van 11
Bezalel Smotrich

Smotrich: Als Hezbollah zich niet terugtrekt van grens, moet IDF Zuid-Libanon innemen

Israël moet niet terugschrikken voor een militaire overname van Zuid-Libanon als Hezbollah zich niet terugtrekt van de grens, verklaarde minister van Financiën Bezalel Smotrich zondag 19 mei. Smotrich is de nieuwste minister die premier Benjamin Netanyahu publiekelijk uitdaagt over de aanpak van het conflict aan de noord- en zuidgrens van Israël.

In een toespraak tijdens een vergadering van zijn extreem-rechtse Religieus Zionisme partij, die ongebruikelijk in het noorden van Israël werd gehouden, eiste Smotrich dat Netanyahu een duidelijke aankondiging zou doen van een plan om af te rekenen met de door Iran gesteunde terreurgroep, waarbij hij zei dat indien nodig Hezbollah moet worden aangepakt door middel van militaire actie.

‘Er moet een publiek ultimatum worden gesteld aan Hezbollah dat ze volledig stoppen met vuren en alle troepen terugtrekken tot voorbij de Litani rivier,’ zei Smotrich, die ook werkzaam is als minister in het Ministerie van Defensie.

Smotrich, die een plan voorstond dat deed denken aan de Israëlische veiligheidszone in Zuid-Libanon in de jaren na de Eerste Libanonoorlog in 1982, waarschuwde: ‘Als het ultimatum niet volledig wordt ingewilligd, zal de IDF een aanval diep in Libanees gebied lanceren om de noordelijke gemeenschappen te verdedigen, inclusief een inval op de grond en een Israëlische militaire overname van het Zuid-Libanese gebied.’

‘De manier om de [geëvacueerde] inwoners terug te brengen naar het noorden is door middel van een militaire beslissing met een verwoestende aanval op Hezbollah, haar infrastructuur en de vernietiging van haar macht,’ zei hij. (TOI / VFI News)

‘Op deze berg zal Hij de lijkwade die alle volken omhult, het laken dat alle naties bedekt, vernietigen; Hij zal de dood voorgoed verzwelgen. De soevereine Heer zal de tranen van alle gezichten afwissen; Hij zal de schande van zijn volk van de hele aarde wegnemen. De Heer heeft gesproken.’ - Jesaja 25:7-8